Italië

Een franciscaanse voetreis: van Florence naar Assisi. 

Van juni 2001 tot oktober 2001 wandelde Peter, een goede vriend, van Utrecht naar Rome. Daar ik altijd al de wens had om Toscane eens te mogen fotograferen, spraken we af elkaar half september in Italië te treffen. Daar Peter sneller liep dan verwacht, werd het echter niet Toscane, maar Umbria en Lattium waar ik mijn voetsporen naliet. Tien dagen lang liepen we iedere dag een kilometer of twintig. Peter in topconditie en ik voor het eerst met rugzak en nieuwe camera. De eerste dag werd ik in een moordend tempo bij een temperatuur van 25 o C over een ‘heuvel’ van 1200 meter gejaagd.. Ach, los van de spierpijn de eerste dagen werd het geweldig. We liepen van Assisi richting Rome. Onderweg ontmoetten we vriendelijke mensen, aten we vijgen van de boom, genoten we van de natuur en van prachtige, nog bijna middeleeuwse dorpjes als Spoleto, Spelo, Monte Falco, Polini en Greccio.

Met dank aan Kees Roodenburg, die de route uitzette en alles beschrijft in het boekje ‘een Franciscaanse voetreis. Hierin wordt de route per dagetappe beschreven met bijgevoegde stafkaartjes van het Instituto Geografico Militare (schaal 1:25.000).

Bestel het boekje hier

Te voet van Florence naar Assisi in 14 dagen

tekst: Lena Langereis

In de voetsporen van de heilige Franciscus van Assisi ( 1182-1226 ) bracht deze, oorspronkelijk 15-daagse pelgrimstocht ons in 2003 over de groene en bremgele heuvels van Toscane en Umbrië ( hoogste punt 1255 m. ), de uitlopers van de Apennijnen. We volgden de 245 km lange route, zoals die door Kees Roodenburg ( Een tweede franciscaanse voetreis: van Florence naar Assisi ) werd opgetekend. Hij zette een groot deel van de etappes uit, tevens gebruik makend van paden die door de Club Alpino Italiano zijn gemarkeerd, en heeft andere etappes en beschrijvingen verbeterd.

Hoewel de tocht voor ervaren lange afstandslopers bedoeld is, is het voor mij de eerste rugzak-tocht , met 13 tot 15 kilo bagage, afhankelijk van de hoeveelheid proviand ik voor ons samen met me mee draag. Nog niets vergeleken bij de circa 20 kg. van Dirk, die ook nog eens extra kilo’s aan camera en lenzen om zijn nek en middel heeft hangen.
Dag 1: Florence – Passo della Consuma: 16 km.

Anders dan in de tijd van Franciscus, 10 eeuwen geleden, verlaten wij Florence met het boemeltje Regionale naar S. Ellerno, waarmee we de eerste, inmiddels al lang geasfalteerde kilometers van de oorspronkelijke route overslaan. Tegenover het stationnetje begint het dan ècht. En om erin te komen zullen we gelijk ruim 1000 m. klimmen. Na nog geen vijf minuten schrik ik me rot van een bruin/groene slang die me stilletjes ligt aan te loeren. Hij lijkt niet van plan zich te verroeren. Voorzichtig er dan maar met een grote boog omheen. Als een voor twee tellend mens vervolg ik mijn pad, met mijn stokken als een blinde voor me uit tikkend in het hoge, natte gras. Regelmatig schrikken we weer op van geritsel. Al snel leren we het te herkennen als het zenuwachtige geluid van de talrijke hagedissen, en klimmen we zonder nog verschrikt op te kijken of te verstijven rustig door: met elke stap steeds een beetje meer ervaren. Na ruim 7 uur ploffen we moe maar voldaan neer op het eerste de beste, zonnige terras in Consuma. Na een biertje hijzen we onzelf nog eens overeind om voor een maaltijd naar de iets verder gelegen albergo/ristorante te gaan. We genieten er van de vorstelijke drie gangen maaltijd die ons wordt voorgezet. We kunnen er ook slapen, maar we zijn het erover eens: we sjouwen onze tent niet voor niets mee! Van onze goede vriend Peter, die in 2001 in 5 maanden van Utrecht naar Rome ook deze route liep, kregen we de tip voor een goede kampeerplaats in het bos, iets voorbij de pas (1060 m.) aan het begin van de volgende dag-etappe. Daar vinden we een open plek en slaan we onze blauwe tent op tussen de gele bremstruiken.

Dag 2: Consuma – Stia. 17 km.

Na de nachtelijke regenbuien begint de dag heerlijk fris. Terwijl de wolken openbreken pakken we de tent nog nat in. Dirk loopt met de kaart en routebeschrijving voorop. Ik volg hem blindelings, niet op of omkijkend naar markeringen, veel te druk met het goed neerzetten van mijn voeten op het keiige pad, blij met het goede profiel van mijn schoenen. Na de eerste paar kilometer raken we het spoor bijster. Met de zon al stevig brandend zit er niets anders op dan terug naar boven te klimmen. Daar vinden we de rood-wit markering met koeienstrepen op een platte steen geschilderd: hoe hebben we dat over het hoofd kunnen zien?! Na een paar uur lopen we het gehucht Gualdo binnen, waar geen sterveling te bekennen is. Gelukkig vinden we wel een watertap om onze flessen bij te vullen. Iets verder steken we een redelijk rustige en goed doorwaadbare beek over. Maar ik zie Dirk uitglijden en, zich vastklampend aan zijn camera, bijna als in slow-motion een smak op zijn zij maken. Behalve een gedeukte fles heeft hij geen pijn en is er verder niets beschadigd. Het blijft goed opletten, kompas- en kaartlezen, omdat de markering soms wel echt hele stukken ontbreekt, of de geverfde tekens al lang van een boom gebladderd zijn. We zoeken onze weg over dichtgegroeide paden met veel doornige struiken. In de routebeschrijving lezen we nu pas het advies een snoeischaar mee te nemen. Te laat, dus is het soms lastig en voorzichtig manouvreren om er zonder kleer- en huidscheuren doorheen te komen. Dan horen we opeens in de bosjes een gescharrel en een vervaarlijk gegrom: everzwijnen! We zien een stuk of vijf jonkies, de vader en/of moeder horen we alleen. Dirk blijkt niet het goede objectief op z’n camera te hebben: snel, maar rustig verwisselen. Iets te laat ‘pakt’ hij er nog net eentje die haastig de struiken induikt, kennelijk ook bang voor ons.

Na eerst nog een lange klim in de bloedhete zon is het de laatste kilometers alleen nog maar afdalen. Mijn voeten branden als we Stia in lopen, het eindpunt van deze dag. Tegenover het terrasje in het middeleeuwse centro zien we een fresco van Franciscus. “Hoe vond hij zijn weg eigenlijk”, vragen we ons verbijsterd af bij een heerlijk verkoelend glas bier, “op blote voeten of sandalen en zonder al die hulpmiddelen die wij hebben ?” Ook al lijkt een verkwikkende douche ons erg aantrekkelijk, we verkiezen het voor de nacht toch weer te kamperen boven een overnachting in de plaatselijke Albergio Falterona. De eigenaar van het café wijst ons de weg naar een recreatieterrein langs een riviertje net buiten het dorp. Ik kook er pasta met tonijn uit blik en tomatenpuree. Bij het afgieten valt de pan uit de handgreep en ligt de pasta tussen de kiezels. Hongerig als we zijn deert het beetje zand ons niet. Rondgegeten vallen we om een uur of negen bij het geruis van het stromend water in een soort coma om bijna het klokje rond te slapen.

Dag 3: Stia – Camaldoli. 15 km.

Gewekt door een kakafonie aan vogelgezang kijken we door de open tent uit over het al zonovergoten veld met rode klaprozen en het riviertje. Geen wolkje te bekennen. Het belooft weer een prachtige, doch warme dag te worden. In Casalino laven we ons aan het koele bergwater uit de tap op een pleintje. Bijna overal vinden we op onze route dergelijke waterbronnen. De Italianen zelf maken daar ook dankbaar gebruik van, en vullen er soms ladingen flessen mee. Na de lunch- en rustpauze wordt het zwaar voor ons: we stijgen op een laagbegroeide, bloedhete helling, zonder dat het einde in zicht wil komen. Ik moet regelmatig even stoppen om uit te puffen. Maar rusten maakt nauwelijks wat uit, want na een paar stappen trekt het zuur al weer in mijn kuiten. Bij elke stap ga ik in gedachten na wat ik aan overbodige zaken met me meezeul. Het weer is goed en ik kan me niet voorstellen dat het echt koud zal worden: “Dus die extra trui kan ik wel missen, en een paar van mijn T-shirts en die extra sokken ook wel. En ik kan ook net zo goed Dirk z’n tandenborstel gebruiken. Scheelt weer een grammetje”. Maar als we afdalen door het schaduwrijke en frisse berkenbos, vergeet ik het alweer.

We bezoeken de kluizenarij ‘Sacro Eremo’, een oase van serene rust, waar Franciscus op een van zijn pelgrimstochten een maand verbleef. Een oud Romaans keienpad brengt ons bij “Pensione La Foresta” in het dorp Camàldoli. We besluiten daar een kamer te nemen, want een echt bed en een warme douche hebben we nu wel verdiend, vinden we. “You look tired”, zegt een man als we het pension binnen wandelen. Hij blijkt de kok en heeft jaren geleden in Engeland gewoond. Ik kan mijn boekje “Italiaans op reis” terzijde leggen. Na een geanimeerd gesprek over onze voettocht, over Liverpool waar hij woonde en The Beatles, krijgen we een overheerlijke maaltijd voorgeschoteld, met crostini’s vooraf, drie soorten vlees en allerlei groenten, afgesloten met een glas digestivo. Als ‘toetje’ ziet Dirk vanuit ons kamerraam nog net twee herten het bos achter het pension in vluchten.

Dag 4: Camàldoli – Badia Prataglia. 8 km.

Na onze gebruikelijke wakker-worden-koffie zijn we voor negenen alweer op weg. Het is gelijk klimmen geblazen, steil omhoog. Weer spelen de te lozen artikelen in m’n rugzak me door het hoofd. Rond het middaguur bereiken we het eindpunt van deze dagetappe. We kunnen in Badia Prataglia nog net voor sluitingstijd een boodschap voor ons avondeten doen. Op het schaduwrijke plein besluit ik toch echt wat van mijn overbodige spullen weg te doen. Dat scheelt me naar schatting zó wel een kilootje. Omdat het nog vroeg is, en de dagetappe van morgen ons best pittig lijkt, besluiten we vandaag alvast een stuk verder door te lopen. Voordat we onze rugzakken weer op de schouders hijzen gris ik toch weer mijn 15 jaar oude, zacht versleten lievelings T-shirt uit de prullenbak. Dan ben ik gereed voor de volgende klimpartij van ongeveer twee kilometer. Van die kilo minder op m’n rug merk ik niks. Die moeite had ik me kunnen besparen. Bovenop een winderige heuvelrug, ongeveer 5 à 6 km. verder en een uurtje of wat later, lopen we het gehucht Frassineta binnen: tien huizen en een waterbron. Terwijl Dirk stillevens schiet voer ik met mijn ‘Hoe en wat in het Italiaans’ een krom gesprek met twee stokoude, en al evenzo krom gegroeide vrouwtjes. Naar wat ik begrijp zou er in de buurt geen vlakke kampeerplek te vinden zijn. Behalve dan naast de kerk. En aangezien we toch pelgrims zijn, worden we uitgenodigd vooral daar ons kamp op te slaan: een idyllische plek in de luwte van een Romaans kerkje op het hoogste punt in het dorp.

Dag 5: Frassineta – Chiusi della Verna: ± 12 km.

De routebeschrijving belooft voor vandaag een zware dag met veel klimmen. Gelijk zien we weer een stel everzwijnen. Alleen de stekelvarkens, waar ik al ettelijke pennen van gevonden heb, houden zich goed schuil, en zullen zich ook later niet laten zien. Na een rustig steigende landweg met zo nu en dan nóg meer everzwijnen, komen we na ongeveer twee uur aan in Rimbocchi. We drinken er een overheerlijke espresso, om dan aan de echte lange klim te beginnen naar de Poggio Montópoli. Het is snikheet, maar ons pad is schaduwrijk. Bovenop de col hebben we een 360 º adembenemend panorama met recht voor ons, zuidwaarts, de berg La Verna met het Franciscaanse klooster waar we naar op weg zijn. Het pad leidt door een aangenaam koel, sprookjesachtig berkenbos, waar het licht door de zachtruizende blaadjes lichtgroen gefilterd wordt.

Hier en daar liggen stoere, bemoste rotsblokken, die speels door de goden lijken rondgestrooid. Ik had er niet vreemd van opgekeken als er elfjes hadden rondgevlogen. Anders dan ten tijde van Franciscus, die er onder begeleiding van het gezang van vele vogels aankwam, lopen wij op onze laatste gang onder het luiden van de klokken naar het indrukwekkend kloostercomplex. Franciscus bouwde hier in 1213 een kluizenaarswoning, waar hij zich regelmatig afzonderde. Voor pelgrims zou het hier gratis eten en slapen zijn. De vraag is of dit ook wel voor vrouwen geldt, maar we vinden niemand om dat aan te kunnen vragen. Nèt als we naar het dorp beneden willen gaan, komt er een groep goedgemutste, jonge Franciscaanse monniken aangelopen. Vrolijk gaan we met ze op de foto.

Buiten het dorp Chiusi vinden we een camping. Dat het ook in het voorjaar open is, is in Italie een uitzondering. Helaas blijkt er deze avond een disco-feest rond het zwembad gepland. Met de beat van Tom Jones resonerend in onze borstkas dreunen we wonder boven wonder toch in slaap.

Dag 6: Chiusi della Verna – Pieve San Stefano. 17 km

Alleen toen de muziek rond 02.00 uur opeens ophield werden we allebei even wakker. We doen het rustig aan en nemen in Chiusi eerst nog een cappuccino. Het eerste gedeelte steken we een stuk af. Deze alternatieve route blijkt een spannende afwisseling op al de rust en het natuurschoon te bieden: eerst raast er een wielerploeg langs ons, om iets later overdonderd te worden door een horde crossmotoren. Ik kan net op tijd de berm in springen om niet door zo’n schreeuwend kreng gegrepen te worden. Aan de doornenstruiken haal ik mijn benen open, maar verder blijf ik ongedeerd. Een motorrijder steekt voorbij scheurend zijn hand op als teken van excuus (?). Ik heb het hem alweer vergeven als we een paar honderd meter verder over een schilderachtig, paars gebloemd heideveld lopen. We krijgen er de pas in, maar het plezier is van korte duur. Voor de zoveelste keer verdwalen we. Het te volgen pad over een open veld kunnen we maar niet ontdekken. Terug dan maar en nog eens proberen. Uiteindelijk ontdekken we een doorgang tussen een siamese tweeling-boom door, waarna het pad heftig steil omhoog loopt. Op het heetst van de dag bereiken we hevig zwetend de heuvelrug. Met uitzicht over de groene heuvels met roodgevlekte klaproos-velden, de gele brem en de cipressen is het weer heerlijk wandelen. Zonder moeite vinden we het in de routebeschrijving beloofde hotel Il Granducato in San Stefano. Het is alleen gesloten wegens verbouwing. Een veilige kampeerplaats ligt 8 km. buiten onze route. Volgens de kok van een pizzaria is er wel slaapplaats in het plaatselijke Asilo Infantile, twee straatjes verder. Eerst maar iets eten, dan gaan we er zo wel heen. Voor de poort wordt er na lang bellen en wachten open gedaan door een meisje van een jaar of zestien. Het blijkt een opvanghuis voor jongere vluchtelingen. Er wordt voor ons geïnformeerd naar de mogelijkheid een kamer te huren, maar de man die daar over gaat is niet te vinden. Gelaten blijven we in de zwoele avondlucht op de sfeervolle binnenplaats zitten, en kletsen met de steeds groter wordende groep jongeren. Wat ons betreft rollen we hier onze slaapzakken uit. Dan komt er een allerliefste non met stralend heldere ogen ons vertellen dat we als pelgrims zeker bij de koster naast de kerk kunnen overnachten. In optocht met al de jongeren togen we er heen. Eén van de meisjes voert het woord voor ons met de wat norse koster. Dat we niet getrouwd zijn, daar liegen we maar om, en we krijgen een heerlijke kamer.

Dag 7: Pieve San Stefano – Sansepolcro. 23 km.

Langs de rivier de Tiber verlaten we het stadje om gelijk weer omhoog de heuvels in te trekken. Hoe goed ik ook van te voren mijn benen masseer, mijn spieren rek en strek, het eerste uur moet ik mezelf steeds door de pijn in mijn kuiten heen trekken. Bij de eerst volgende, lastige en eindeloos lijkende afdaling met losse stenen en rotsblokken, krijg ik last van m’n rechterknie. En als ik even niet oplet ga ik onderuit, terwijl Dirk fluitend en haast huppelend ver voor mij uit gaat. Zelfs de oversteek over het stuwmeer Lago di Montedoglio met imposante vergezichten kan me niet echt meer bekoren. Ik heb gewoon mijn dag niet.

De laatste 8 kilometer gaan over een lange, rechte weg door het brede en vruchtbare dal van de Tiber met vredige gehuchtjes: ergens daar in de verte ligt ons einddoel van vandaag. Aan weerskanten van onze weg liggen weids uitgestrekte tabaksplantages, maar ik beperk mijn blikveld tot een halve meter voor me, mediterend op mijn ademhaling. Want zodra ik voor me uit kijk om iets van een einde in zicht te krijgen zakt me de moed in mijn hete schoenen. Op het terras van Tiberno Bar in Falcigiano drinken we het koelste water, het meest sprankelende, gouden bier en eten we de heerlijkste pizza. In de bar kunnen we ook nog eens buskaartjes kopen naar Sansepulcro, om zodoende de laatste 3 kilometer over asfalt langs een drukke verkeersweg te kunnen vermijden. Als stuntelige rugzakkers, die overal aan blijven haken en tot grote hilariteit van onze mede-passagiers in het gangpad komen vast komen te zitten, bereiken we staand op deze, voor ons toch luxe manier het middeleeuwse, prachtig geconserveerde Sansepulcro. Bovendien worden we voor de deur van een albergo afgezet, zodat ik nauwelijks nog een stap hoef te zetten. Onder de harde douchestraal spoel ik al mijn leed van vandaag van me af. Zo blij als kinderen zijn we als we die avond onverwacht in een rommelig van-alles-wat-winkeltje een nieuw busje camping-gaz van het type Twister 270 vinden. Onze onontbeerlijke ochtend-oplos-espresso is hiermee voor de rest van de reis verzekerd! In de routebeschrijving wordt aangeraden om hier een rustdag in te lassen, omdat er veel schoons te bewonderen valt. Maar wij hebben nog maar zeven dagen voor de resterende 131 kilometer. Morgen dus gewoon weer in de benen!

Dag 8: Sansepulcro – Montecasale-Lama. 18 km.

We verlaten het pitoreske Sansepulcro via een oude stadspoort en komen over een karrenspoor al ras op een schaduwrijk bospad. Het relief op de buitenmuur van het voormalig klooster van San Martino wijst ons op de goedentierendheid van deze heilige, wat ik snel weer vergeet als ik opeens oog in oog sta met een dikke groen/bruine slang: Brrrûh! Nog geen 100 meter verder zig-zaggend en steil klimmend hoor ik boven me in het donkere bos een oerkreet van Dirk. Bijna was hij bovenop een vergelijkbare slang gestapt, als ware het een tak of boomstronk. We zijn weer alert. Het klooster Montecasale, “één van de aardigste franciscaanse kluizenarijen”, bereiken we rond een uur of één en is het gesloten. We lunchen er, genietend van het wat heiige, maar toch prachtige panorama. We ontdekken dat we in de vier uur van deze ochtend pas 5 kilometer zijn opgeschoten: een heftige klim dus. De rest van de dag gaan we echter alleen nog bergafwaarts. Ik weet niet wat ik liever doe, want nu beginnen mijn voeten voor het eerst te branden en te knellen. In Lama gaan we naar het adres van de ‘Agriturismo Il Barbarossa’ in de veronderstelling dat dit een soort kampeerboerderij is. We kunnen er echter alleen een apartement huren wat we veel te duur vinden. Op zoek naar een vrije kampeerplek vragen we met ons ‘steenkolen-italiaans’ aan een vrouw toestemming om op het veldje naast haar huis te staan. Ze begrijpt ons niet en dochterlief wordt erbij gehaald. Dan komt ook (schoon)zoon of echtgenoot erbij. Hij weet wel een goede plek bij (een?) castello. “Romantisch bij een kasteeltje !”, denken wij. De vraag “quanto chilometro?” wordt luchtig weggewoven, en voor we het weten worden liggen onze onze rugzakken in de achtebak en zitten we bij hem in de auto. Vanaf de achterbank zie ik op de teller dat we in zó 5 kilometer door het landschap zoeven, acht, negen, tien kilometer,… in nog geen 15 minuten!! We rijden door een grauw en troosteloos industrieterrein. Als we stoppen staan we onder een viaduct met een razende snelweg er overheen. Vriendelijk zwaait de man ons gedag en weg is hij. Beteuterd lopen we het terrein op. Niks kasteeltje of romantiek. Het terrein blijkt een verlaten kampeerplek voor campers te zijn met kiezel- en asfalt-plaatsen.

Hoe komen we hier in Godsnaam weer weg?! Na een vorstelijke pasta Bolognese komt de proprietario in een dikke Mercedes aanrijden. Met handen en voeten leggen we onze strop uit, en vragen zo goed en zo kwaad als we kunnen of hij voor morgenochtend een taxi voor ons wil regelen. We vertrouwen er maar op dat het goed komt en kruipen giechelig in onze slaapzakken.

Dag 9: Lama – San Felicita – Bocca Serriola. 18 km.

Om 08.15 uur staat een taxi voor onze neus en om half negen staan we weer in Lama. Het eerste deel van deze dag gaat door het dal waar een bedrijvigheid van tabaksplantsters en houtzagers is. Iedereen kijkt op en lacht ons vriendelijk na. De temperatuur loopt al snel op, en op het voornamelijk schaduwloze pad wordt de hitte al snel verzengend. Het zweet gutst ons van het lijf. Als een Godsgeschenk is daar opeens een turquase bergmeertje.

Zonder ook maar een seconde te hoeven nadenken ga ik uit de kleren en duik in het zalig koele water. Dirk loopt door om te kijken of er bij het hoger gelegen huis water te scoren is, want we zijn alweer door onze vier liter heen. Als ik aan de kant klim trap ik op een 2 cm. lange doorn die zich diep mijn hiel inboort. Het loopt vervelend, maar ik had er de frisse duik niet voor willen missen. Bocca Serrriola blijkt in tegenstelling tot wat we hadden verwacht een nederzetting van niks: wel geteld drie huizen, waaronder een ‘Refugio Escursionistico’, waar we dachten te kunnen overnachten en wat inkopen te kunnen doen. Het gebouw is echter gesloten, en nergens is enig leven te ontdekken. Wel vinden we een kraan, en op het pick-nick veldje slaan we onze tent op. Met het laatste restje kaas, ham, en een stuk wortel, knoflook, mijn pas gekochte pittige italiaanse kruiden en een zakje cup-a-soup lukt het me in ieder geval toch een verrassend smakelijke pasta te maken. Dan komt er plots een VW-busje aan met een Duits echtpaar. Zij vertellen ons dat er achter de heuvel een bar is, hemelsbreed nog geen 50 m. verder. Dirk springt op van enthousiasme: toch nog de finale Euro-cup wedstrijd Juventus – Milan kijken! De bar is echter gesloten, maar als de baas de teleurstelling op onze gezichten leest worden we uitgenodigd om bij de familie boven in hun huis te komen kijken. Daar zitten we dan op de bank met opa, oma, dochter en twee kinderen, Alessio en Aurora. De jongen oefent graag zijn Engels en houdt de conversatie voor ons gaande. Op een foto aan de muur staat een groep meisjes met hun armen uitgestrekt in de Hitler-groet. We kijken er maar niet te lang naar en zeggen er al helemaal niets over. Als knabbeltje krijgen we van opa tuinbonen in onze schoot gegooid. Veel te laat voor ons doen kaggelen we na een hartelijk afscheid in het pikkedonker naar ons tentje.

Dag 10: Bocca Serriola – agriturismo La Cerqua. 17 km.

De eerste kilometers denderen we vol goede zin de heuvels af. Maar er klopt iets niet, volgens mij moeten we eerst een stuk naar het noorden terwijl we oostwaarts lopen, en ik roep Dirk. Mopperend komt hij weer terug: hij liep net zo lekker. Ik zie het maar als een opwarmertje. Als we de Sientero Italia hebben gevonden gaat het verder lekker: er zijn duidelijke markeringen en onze benen voelen goed. Voor het eerst merk ik hoe sterk ik ben geworden als ik zonder al te veel gepuf de heuvels neem. Mijn rugzak voel ik eigenlijk niet eens meer, alsof het met mij als Quasimodo vergroeid is. Ik geniet van de kale, ruige omgeving, afgewisseld met schaduwrijke bossages. Beneden mij springt er een ree over een veld. Nog binnen de vijf geschatte loopuren komen we aan bij de Agriturismo La Cerqua, een sfeervolle, ecologische boerderij van het echtpaar Martinelli. Hoewel ze officieel geen kampeerplek hebben mogen we onze tent op het veldje naast het zwembad zetten. Na een douche en een duik nestelen we ons onder een parasol in de comfortabele stoelen aan het azur-blauwe water. Glaasje bier erbij, een boek …., heerlijk! ’s Avonds krijgen we een vorstelijke drie gangen maaltijd met producten van eigen grond, en een karafje home-made biologische wijn. Om negen uur gaan we rozig op een oor, want morgen wordt een zware dag.

Dag 11: La Cerqua – Gubbio. 31 km.

Na nog geen uur lopen we het historische Pietralunga binnen, met fraai gerestaureerde palazzi en een opvallende vijfkantige Longobardische toren uit de zevende eeuw. Er is een gezellige markt en we vleien ons neer op één van de zonnige terrasjes. We komen erachter dat er vanuit hier ook een bus naar Gubbio gaat, waar we volgens onze planning morgen eigenlijk alleen doorheen zouden komen. Dan zouden we de twee etappes van acht en tien kilometer in één dag doen, omdat we anders niet op tijd voor de trein in Assisi aan zouden komen. We hoeven elkaar maar even aan te kijken en weten het: wij gaan met de bus! Na tien dagen hebben we allebei behoefte aan een rustiger dag, en bovendien lijkt het ons leuk om wat langer in Gubbio rond te wandelen. Volgens de overlevering temde Franciscus hier een bloeddorstige wolf, en bewerkstelligde hij het verbond van vrede tussen de stad en de wolf. Bij aankomst springt het Romeinse amfitheater (uit de eerste eeuw) direct in het oog. In één van de vele smalle straatjes vinden we al snel een kamer in een albergio. Het heeft een twee-persoonsbed met een heerlijk luchtig donzen dekbed. Voor het eerst deze reis slapen we weer eens samen onder één deken …..

Dag 12: Gubbio – klooster San Pietro in Vigneto. ± 15 km.

In plaats van de 10 km. van deze dagetappe lopen we vandaag wat verder door, om morgen een iets minder zware dag te hebben. Vanaf de heuvels aan de andere kant van het dal zien we hoe indrukwekkend Gubbio tegen de Apenijnen is opgebouwd. Voor een groot deel loopt onze route over een lange heuvelrug vanwaar we formidabele vergezichten hebben. Bij het bidkapelletje van Ripe vinden we een schrift met teksten van de ons voorgegane pelgrims. We vinden het stukje dat onze vriend Peter september 2001 schreef: na 3 _ maand wandelen voelt hij zich eenzaam en mist hij zijn vrouw en kinderen. Plotseling trekken boven ons hoofd donkere wolken samen. Het begint eerst wat dreigend te rommelen en geleidelijk aan steeds harder te donderen. De eerste druppels vallen om even later in een hoosbui los te barsten. Goed op elkaar ingespeeld zetten we in no-time onze tent op voor het klooster San Pietro in Vigneto, dat door één zwijgzame monnik wordt bewoond. Al eeuwen lang zouden hier pelgrims gastvrijheid hebben genoten. Als het even droog is sta ik er voor een gesloten hek met een bord “Non si viseta/no visit”. Terug in de tent breekt de hel pas echt goed los met keiharde onweersknallen en seconden lang aanhoudende bliksemflitsen rondom ons. Alleen schietgebedjes kunnen ons nu nog bescherming bieden.

Dag 13: San Pietro in Vigneto – Valfabbrica. ± 17 km.

In de mist pakken we de natte tent in en lopen we het karrenspoor af op weg naar Valfabricca. Al snel trekt de mist op en breekt de zon door. Door de hoge luchtvochtigheid is het drukkend warm en zweten we als otters. Gelukkig kunnen we op tijd onze flessen bijvullen bij een verlaten, statig en typisch Umbrisch landhuis, omgeven door al net zo statige cipressen. We lunchen bij het kasteel Biscina boven op een heuveltop. Het zou een geweldige kampeerplek zijn, maar we hebben geen tijd om hier te blijven. Morgen moeten we om half vier in Assisi zijn om onze trein terug naar huis te halen. Na een paar honderd meter bereiken we een gloednieuwe, vers geasfalteerde weg die nog gesloten is voor verkeer. We volgen deze weg over zeven kilometer met panoramisch uitzicht over het dal met een stuwmeer, om daarna het bos in te trekken. Tijdens de laatste lootjes breekt er voor ons in de heuvels weer een onweer los, maar wij houden het droog. In het eenvoudige hotel Villa Verde worden we hartelijk onthaalt door de gastvrouw. Ze reageert geamuseerd op mijn stuntelige Italiaans: “Benissimo, bella!”, en ze gaat er onnavolgbaar op in. Ik kan alleen nog wat schaapachtig glimlachen. Thuis misschien toch eens een cursus gaan volgen, want ik vindt het een heerlijk klinkende taal. En ik kom hier vast en zeker nog eens terug.

Dag 14: Valfabbrica – Assisi. 15 km.

Aan het vroege ontbijt bestuderen we de kaart. Een groot deel van de route blijkt langs drukke en minder drukke verkeerswegen te lopen. Het lijkt ons eigenlijk niet zo aantrekkelijk, en tijd om Assisi te bewonderen zullen we met de geschatte looptijd van 5 à 6 uur niet hebben. We informeren naar de mogelijkheid om een bus te nemen, maar die komt hier pas overmorgen weer langs. Een taxi dan misschien? Dan maar niet in de voetsporen van Franciscus door de Porta San Giacomo, waar door hij eeuwen geleden na zijn bezoek aan Florence in zijn geboorteplaats terugkeerde. De vrouw van het hotel duikt achter een gordijn door de keuken in. Even later blijkt zij iemand voor ons geregeld te hebben, die ons met zijn auto wel naar Assisi wil brengen. Zo komen we daar prinsheerlijk al om negen uur ’s ochtends aan, met genoeg energie in de benen voor een rondwandeling door de stad en het bezoeken van de vele historische bezienswaardigheden. Ruim op tijd zijn we bij het station, zo’n 3 kilometer ten zuiden van de stad. Als onze trein arriveert nemen we, ondanks ons ‘gesmokkel’, als toch veel meer ervaren langeafstandlopers afscheid met de franciscaanse groet: PACE E BENE!

INFORMATIE

Beste tijd

De beste en mooiste tijd om te gaan is het voorjaar/vroeg zomer (mei en juni). Het is er dan op z’n groenst en alles staat in bloei, en je hebt de meeste kans op aangenaam wandelweer. In de zomermaanden is het erg warm. September en oktober zijn wat betreft de temperatuur ook goede wandelperioden.

Reis

Trein heen Utrecht – Florence, terug Assisi – Utrecht. Met de hogesnelheidstrein van Utrecht naar Köln waar je overstapt op de nachttrein naar Milaan. Mis je deze aansluiting vanwege vertraging, dan kan je blijven zitten tot Frankfurt om daar alsnog de overstap te maken. De volgende ochtend stap je in Milaan over op de trein naar Florence. Voor de terugreis komt het stuk van Assisi (het station ligt 3 km. ten zuiden van de stad) naar Florence er bij. Kosten retour, inclusief couchette voor de nacht: ± € 330 , — p.p.

Gidsen

Een tweede franciscaanse voetreis: van Florence naar Assisi. Kees Roodenburg, Den Haag 1ste editie, oktober 2000, en het Supplement, december 2002. Hierin wordt de route per dagetappe beschreven met bijgevoegde stafkaartjes van het Instituto Geografico Militare (schaal 1:25.000). Beide boekjes zijn te verkrijgen bij de meeste reisboekwinkels in Nederland, en bij het Dienstencentrum van de Franciscaanse Beweging, Van de Does de Willeboissingel 11, 5211 CA Den Bosch. Tel. 073 – 613 13 40.

Umbrië, in de voetsporen van Franciscus. Geerard Pieter Freeman, Haarlem, Gottmer 1998, 2de druk. ISBN 90.257.29.94. Deze reisgids is een prima aanvulling op de hierboven genoemde gids van Kees Roodenburg, en biedt ook achtergrond informatie voor wie geinteresseerd is in de franciscaanse geschiedenis en spiritualiteit.

Kaarten

Stafkaarten van de gebieden zijn verkrijgbaar bij het verkoopadres van het Instituto Geografico Militare, Viale Strozzi 10 in Florence, vlakbij het station SMN. Openingstijden: maandag t/m vrijdag tussen 8.30 en 12.30 uur.

Vier andere suggesties voor modernere kaarten zijn:

– Pratomagno, carta dei senteiri, scala 1:25.000, editie 1996.

– Parco Nazionale delle Foreste Casentinesi Monte Falterona e Campigna, carta escursionistica, scala 1:25.000, editie 1998.

– Tra L’Arno e il Tevere, carta dei sentieri, scala 1:25.000, editie 1998.

– Valtiberina e Marca Toscana, carta dei senteiri, scala 1:50.000, editie 1994.

Overnachten

In de gids van Kees Roodenburg wordt voor elke dag aangegeven waar je een slaapplaats kunt vinden, meestal in de goedkopere, maar prima hotels, en in zogenaamde albergo’s en agriturismo’s (een soort slapen op de boerderij). Kosten voor een tweepersoonskamer per nacht variëren rond de € 50,00. Campings zijn er op de route nauwelijks, of ze zijn pas vanaf juni/juli open, behalve de camping in Chiusi della Verna die al vanaf 1 april open is. Wildkamperen is op sommige plekken goed mogelijk. Soms moet je daarvoor de dagetappe iets aanpassen door een kilometer of wat door te lopen of iets eerder voor het einde van de etappe te stoppen. In dorpjes/stadjes is het soms mogelijk gewoon in de plaatselijke speeltuin je tent op te slaan, of op het recreatieterrein, zoals in Stia. Zeker wanneer je daar eerst toestemming voor vraagt aan de caribinieri, zoals ons is gebleken.